e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
viool viool: viool (Noorbeek) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2
vlaams vlaams: vlaamsj (Noorbeek) Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)] III-3-1
vlaamse gaai markolf: mêrəkhuf (Noorbeek) Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] III-4-1
vlag vaan: voan (Noorbeek) vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)] III-3-1
vlaktex recht stuk: rēg stök (Noorbeek) vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
vlam vlam: vlam (Noorbeek, ... ) Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)] III-2-1
vlechtlatten steekstekken: štekštɛkǝ (Noorbeek) Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld] II-9
vlechttwijgen vitshout: vitshǭt (Noorbeek) De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.] II-9
vleermuis bladermuis: plaaidermoes (Noorbeek) vleermuis [DC 40 (1965)] III-4-2
vlees vlees: vlīš (Noorbeek) vlees [DC 03 (1934)] III-2-3