e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

Gevonden: 3664
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fakkel fakkel: fakkel (Noorbeek, ... ) In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)] III-2-1
familie familie: familie (Noorbeek) het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)] III-2-2
fanfare fanfare: fanfaar (Noorbeek), harmonie: hermenie (Noorbeek) Een muziekkorps dat bestaat uit koperen blaasinstrumenten en slagwerk [fanfare, fanfaar, muziek]. [N 90 (1982)] III-3-2
fiets fiets: fies (Noorbeek), fiets (Noorbeek) fiets: Mn - is stuk, ik moet lopen [DC 35 (1963)] || Wat is de dialectbenaming voor een rijwiel in het algemeen [N 99 (1991)] III-3-1
fietsen fietsen: fietse (Noorbeek) op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)] III-3-1
fietser (add.) coureur (fr.): p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.  coureur (Noorbeek) wielrenner III-3-1
fijn broed fijn werk: fīn węrk (Noorbeek) De cellen bestemd voor het uitbroeden van werkbijen en het opbergen van honing. De zwerm begint altijd met het bouwen van dit fijn werk of de werkbijenraat. Deze raat bestaat uit kleine, in doorsnede vrijwel gelijke zeszijdige cellen, waarbij het punt waar drie zijden samenkomen steeds het midden vormt van het bodemvlak der aan de andere zijde van de raat gelegen cel. [N 63, 16b] II-6
fijn droog stof stub: stø̜p (Noorbeek) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
fijnste zeef, uitschotzeef krielzeef: krīlzē̜f (Noorbeek) Soms is er nog een derde, onderste zeef, waar het "uitschot", de zeer kleine aardappelen en stukken aardappel worden afgezonderd van het afval en de losse aarde. [N 12, 34c] I-5
fijt fijt: fiet (Noorbeek) nagelontsteking: Etterige ontsteking van het nagelbed van een vinger (vloem, hondsblein) (of: bloem?). [N 84 (1981)] III-1-2