30553 |
asfaltpapier |
rubberoid:
rē̜bǝrit (Q197p Noorbeek)
|
Poreus bordpapier, gedrenkt in asfalt of zware teeroliën. Asfaltpapier wordt gebruikt als isolatiemateriaal tegen vocht maar ook als dakbedekking. 'Lodorite' is een asfaltbitumen juteweefsel dat als afdichtingsmateriaal in stroken wordt verwerkt. [N 31, 36b; N 64, 155b; monogr.]
II-9
|
25486 |
asplaats |
assenlok:
ɛšǝlǭk (Q197p Noorbeek)
|
Onder de rooster in de oven waarop de kolen of het hout liggen, is een ruimte waarin de as of het houtskool wordt opgeslagen. [N 29, 105e]
II-1
|
33499 |
augurk |
augurk:
augurk (Q197p Noorbeek),
komkommer:
ideosyncr.
komkommer (Q197p Noorbeek)
|
Een soort van kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt; een augurk (canichon, augurk). [N 82 (1981)]
I-7
|
23401 |
aureool |
krans:
kraans (Q197p Noorbeek)
|
De gouden lichtkrans of -kring boven om het hoofd van een heiligenbeeld [aureool, nimbus?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21137 |
auto |
auto:
ōto (Q197p Noorbeek),
p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.
auto (ōto of oͅuto) (Q197p Noorbeek),
wagel:
wagel (Q197p Noorbeek)
|
auto || een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22370 |
autoped |
autoped:
p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.
autoped (Q197p Noorbeek)
|
Autoped.
III-3-2
|
31935 |
avegaar |
boor:
bōr (Q197p Noorbeek)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
verkeerd:
verkierd (Q197p Noorbeek)
|
niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
avondbrood:
ōͅvəndbrūt (Q197p Noorbeek)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
20546 |
azijn |
eedje:
eidsje (Q197p Noorbeek),
etsje (Q197p Noorbeek)
|
azijn [DC 35 (1963)]
III-2-3
|