33609 |
huisweide |
bleek:
bleek (Q197p Noorbeek)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
I-7
|
21807 |
hulp vragen |
hulp vragen:
hölp vraoge (Q197p Noorbeek)
|
iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hölp (Q197p Noorbeek)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24572 |
hulst |
stachelder (pseudo-du.):
staggelder (Q197p Noorbeek)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppele (Q197p Noorbeek)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21216 |
identiteitskaart |
pas:
pas (Q197p Noorbeek)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21793 |
iemand graag mogen |
gaarne hebben:
(m.).
gēre höbbe (Q197p Noorbeek),
gaarne te doen hebben met:
gèèr met te dòàn höbbe (Q197p Noorbeek)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19296 |
iemand hinderen |
ophouden:
ophouwe (Q197p Noorbeek),
storen:
(Eijsden!).
sjteure (Q197p Noorbeek),
tegenhouden:
tège houwe (Q197p Noorbeek)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19232 |
iemand iets op het hart drukken |
goed zeggen:
good zègge (Q197p Noorbeek)
|
iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
verwiete (Q197p Noorbeek)
|
iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|