23381 |
kroonluchter |
luchter:
lúchter (Q197p Noorbeek)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
gekruiden:
gekruuje (Q197p Noorbeek),
kruid:
ideosyncr.
kroet (Q197p Noorbeek)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
kruidenier:
kruijeneer (Q197p Noorbeek)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24415 |
kruipend ongedierte |
wormen:
wörm (Q197p Noorbeek)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24540 |
kruipende boterbloem |
kraaipoot:
kraopoét (Q197p Noorbeek)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
krȳs (Q197p Noorbeek),
krȳts (Q197p Noorbeek)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109]
I-11
|
23203 |
kruisbeeld |
kruisbeeld:
kruusbeeld (Q197p Noorbeek)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
kroezel:
kroesjel (Q197p Noorbeek),
ideosyncr. kruisbessen
kroessjele (Q197p Noorbeek)
|
Hoe noemt u de kruisbes in het algemeen (uitspraak) kries, kroess\\l, knoess\\l, knoerz\\l, kröjdoore, stekbes, stekbeer [N 72 (1975)] || kruisbessen [N 82 (1981)]
I-7
|
24380 |
kruisspin |
spin:
sjpin (Q197p Noorbeek)
|
kruisspin, spin met wit kruis op de rug die radvormig web maakt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28989 |
kruissteek |
kruissteek:
krysstēk (Q197p Noorbeek),
krȳsstēk (Q197p Noorbeek)
|
Steek waarbij de draad kruislings komt te liggen. Volgens Van Dale (s.v. ø̄kruissteekø̄) gelijk aan de flanelsteek. Zie ook het lemma ɛflanelsteekɛ. Volgens informanten gebruikt men deze steek om de naad plat af te werken (L 163), voor de zoom van mantels of dikke stof (L 298a), om de zoom vast te zetten (L 299) en om iets vast te maken aan de binnenkant (K 353). Zie afb. 36.' [N 59, 64; N 62, 15c; N 62, 16a]
II-7
|