18534 |
overhemd met boord |
hemd met bandje:
himp met bendsje (Q197p Noorbeek),
hemd met boordje:
himp met bördsje (Q197p Noorbeek)
|
het overhemd met boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18535 |
overhemd zonder boord |
hemd zonder:
himp zoonder (Q197p Noorbeek),
humme zoonder (Q197p Noorbeek)
|
overhemd zonder boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
32799 |
overhoeks eggen |
overkant [eggen]:
ø̜vǝrkānt (Q197p Noorbeek)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
17889 |
overhoop halen |
ondersteboven halen:
`t undersjte boave hoale (Q197p Noorbeek)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18553 |
overjas (alg.) |
overjas:
ēūverjas (Q197p Noorbeek)
|
een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)]
III-1-3
|
21808 |
overleggen |
bekallen:
bekalle (Q197p Noorbeek),
plannen, het ~:
plaone (Q197p Noorbeek)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] || de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
33560 |
overrijp, beurs |
meletig:
ideosyncr.
mèletig (Q197p Noorbeek),
melig:
mélig (Q197p Noorbeek)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
25065 |
overschot, restant |
klats:
klats (Q197p Noorbeek),
klatsje:
kletske (Q197p Noorbeek),
orten (mv.):
örte (Q197p Noorbeek),
rest:
res (Q197p Noorbeek)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28976 |
overstikken |
dobbel naaien:
dobǝl ni-jǝ (Q197p Noorbeek)
|
Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9]
II-7
|
21168 |
overweg |
boom:
Opm. v.d. invuller: komt van bomen.
buim (Q197p Noorbeek),
overweg:
överwēg (Q197p Noorbeek)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|