e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overhemd met boord hemd met bandje: himp met bendsje (Noorbeek), hemd met boordje: himp met bördsje (Noorbeek) het overhemd met boord [N 59 (1973)] III-1-3
overhemd zonder boord hemd zonder: himp zoonder (Noorbeek), humme zoonder (Noorbeek) overhemd zonder boord [N 59 (1973)] III-1-3
overhoeks eggen overkant [eggen]: ø̜vǝrkānt (Noorbeek) Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.] I-2
overhoop halen ondersteboven halen: `t undersjte boave hoale (Noorbeek) Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)] III-1-2
overjas (alg.) overjas: ēūverjas (Noorbeek) een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)] III-1-3
overleggen bekallen: bekalle (Noorbeek), plannen, het ~: plaone (Noorbeek) anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] || de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)] III-3-1
overrijp, beurs meletig: ideosyncr.  mèletig (Noorbeek), melig: mélig (Noorbeek) Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] I-7
overschot, restant klats: klats (Noorbeek), klatsje: kletske (Noorbeek), orten (mv.): örte (Noorbeek), rest: res (Noorbeek) dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)] III-4-4
overstikken dobbel naaien: dobǝl ni-jǝ (Noorbeek) Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9] II-7
overweg boom: Opm. v.d. invuller: komt van bomen.  buim (Noorbeek), overweg: överwēg (Noorbeek) de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)] III-3-1