33592 |
toekruid, algemeen |
gekruid:
gekruuje (Q197p Noorbeek),
kruid:
ideosyncr.
kroet (Q197p Noorbeek)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
I-7
|
20141 |
toestel waarin men kinderen leert lopen |
loopstoel:
laopstool (Q197p Noorbeek)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21215 |
tolboom |
barrier (<fr.):
breer (Q197p Noorbeek),
slagboom:
slagboam (Q197p Noorbeek)
|
de boom waarmee de weg kan worden afgesloten op de plaats waar men tol moet betalen [barrier, brier] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21381 |
tolgaarder |
ontvanger:
ontfenger (Q197p Noorbeek)
|
de beambte die tol [bijv. bij een brug] in ontvangst moet nemen [brierman, commies, tolbaas, tolgaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17859 |
tollen |
draaien wie een kokkerel:
#NAME?
koekerèl (Q197p Noorbeek)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, bollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22658 |
toneelspel |
spel:
spel (Q197p Noorbeek)
|
Een voorstelling door een toneelgroep [spel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
17727 |
tonen |
laten kijken:
kiek laote (Q197p Noorbeek)
|
tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
tòŋ (Q197p Noorbeek)
|
tong [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
toòng (Q197p Noorbeek)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
32056 |
toogpin |
kijl:
kīl (Q197p Noorbeek)
|
De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.]
II-12
|