e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
toekruid, algemeen gekruid: gekruuje (Noorbeek), kruid: ideosyncr.  kroet (Noorbeek) De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)] I-7
toestel waarin men kinderen leert lopen loopstoel: laopstool (Noorbeek) toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)] III-2-2
tolboom barrier (<fr.): breer (Noorbeek), slagboom: slagboam (Noorbeek) de boom waarmee de weg kan worden afgesloten op de plaats waar men tol moet betalen [barrier, brier] [N 90 (1982)] III-3-1
tolgaarder ontvanger: ontfenger (Noorbeek) de beambte die tol [bijv. bij een brug] in ontvangst moet nemen [brierman, commies, tolbaas, tolgaarder] [N 90 (1982)] III-3-1
tollen draaien wie een kokkerel: #NAME?  koekerèl (Noorbeek) Tollen: draaien als een tol (trijzelen, bollen). [N 84 (1981)] III-1-2
toneelspel spel: spel (Noorbeek) Een voorstelling door een toneelgroep [spel]. [N 90 (1982)] III-3-2
tonen laten kijken: kiek laote (Noorbeek) tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)] III-1-1
tong tong: tòŋ (Noorbeek) tong [DC 01 (1931)] III-1-1
tong van een schoen tong: toòng (Noorbeek) een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)] III-1-3
toogpin kijl: kīl (Noorbeek) De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.] II-12