23251 |
tweede luiden voor de mis |
luiden:
loewe (Q197p Noorbeek),
tumpen:
timpe (Q197p Noorbeek)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29028 |
tweede pas |
tweede pas:
twidǝ pās (Q197p Noorbeek)
|
[N 59, 76b]
II-7
|
34482 |
tweeslachtige jonge kip |
loerhaan:
lūrhān (Q197p Noorbeek)
|
Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.]
I-12
|
34234 |
tweespeen |
koe met twee demen:
kō met twījǝ dē̜mǝ (Q197p Noorbeek)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
30096 |
tweesteense muur |
tweesteense muur:
twiǝštēns [muur] (Q197p Noorbeek)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.]
II-9
|
24495 |
twijg, jonge tak |
tak:
ideosyncr.
tak (Q197p Noorbeek),
takje:
tekske (Q197p Noorbeek),
vits:
viets (Q197p Noorbeek)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33788 |
uier |
uier:
yi̯ǝr (Q197p Noorbeek)
|
Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-12
|
34157 |
uieren |
uieren:
(de koe) ȳjǝrt (Q197p Noorbeek),
ȳi̯ǝrǝ (Q197p Noorbeek)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
28621 |
uit de rij zetten |
koud zetten:
kǭt zętǝ (Q197p Noorbeek)
|
De korven een meter voor de stal zetten. Door de korven uit de rij te zetten kan men het zwermen van zwermachtige volken ook verhinderen. De meeste vliegbijen komen bij de zwakkere buren terecht. Hierdoor moeten de zwermzuchtige bijen eerst nieuwe vliegbijen zien te krijgen om weer te kunnen zwermen. Vergelijk het lemma Koud Zetten. [N 63, 96a; monogr.]
II-6
|
18805 |
uitdenken |
uitdenken:
oetdeenke (Q197p Noorbeek),
uitprakkiseren:
(Eijsden!).
oetprakkezere (Q197p Noorbeek)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|