30472 |
verdekken |
toeleggen:
tulɛqǝ (Q197p Noorbeek)
|
De pannen definitief leggen. Zwiers II merkt op pag. 512 over het 'verdekken' op: ø̄Het goed en gelijk leggen der dakpannen op een beschoten dak, hetgeen pas geschiedt, nadat eerst het geheele dak ten ruwste gedekt is, ten einde het gebouw zoo vlug mogelijk waterdicht te maken. Bij het verdekken moet elke pan door klinken goed worden nagezien, of ze zonder bersten is en, waar noodig, iets afgehakt worden, wat bij Hollandsche pannen bijna altijd het geval is, ten einde ze goed sluitend te kunnen leggen.ø̄ [N 32, 47b]
II-9
|
21796 |
verdenken / verdenking? |
iemand in staat zien:
ich zeen um in stoat (Q197p Noorbeek),
verdenken:
verdeenke (Q197p Noorbeek)
|
het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19377 |
verdieping |
boven:
(= eerste verdieping) hal = nééeré
baoeve (Q197p Noorbeek),
verdieping:
verdeeping (Q197p Noorbeek)
|
De verzamelnaam voor een horizontale laag in een huis tussen twee vloeren (verdieping, verdiep, stagie) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30173 |
verdiept werk |
terugvoeg:
tryk˲vōx (Q197p Noorbeek)
|
Ten opzichte van de metselstenen dieper liggend voegwerk. [N 32, 34b; monogr; N 32, 29d.]
II-9
|
24634 |
verdord |
dood:
ideosyncr. dood
doet (Q197p Noorbeek),
dor:
dor (Q197p Noorbeek),
kapot:
kapot (Q197p Noorbeek),
ideosyncr. dood
kapot (Q197p Noorbeek),
uitgedroogd:
ideosyncr.
oetgedruugd (Q197p Noorbeek)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25362 |
verdoven |
houwen:
hǫwǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het slachtvee verdoven alvorens het de keel door te snijden. Woordtypen als "schieten", "doodslaan", "houwen", "pin indrijven" geven aan hoe het verdoven in zijn werk gaat. [N 28, 6; N 28, 12b; monogr.]
II-1
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
de kwalm inhebben:
(Eijsden!).
d⁄r kwellem in höbbe (Q197p Noorbeek),
treuren:
treure (Q197p Noorbeek)
|
een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34155 |
verdrogen |
nalaten in de melk:
(de koe) lēt nǭ en dǝ mɛlǝk (Q197p Noorbeek),
verzijen:
vǝrzii̯ǝ (Q197p Noorbeek)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|
21757 |
verduisteren |
in de tas steken:
i gen tesj stéke (Q197p Noorbeek)
|
ontvangen geld stiekem achterhouden [seminariën, taken] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17936 |
verdwenen |
eweg:
éweg (Q197p Noorbeek),
vort:
voet (Q197p Noorbeek)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|