22671 |
viool |
viool:
viool (Q197p Noorbeek)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
vlaamsj (Q197p Noorbeek)
|
Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
mêrəkhuf (Q197p Noorbeek)
|
Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
voan (Q197p Noorbeek)
|
vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
24914 |
vlaktex |
recht stuk:
rēg stök (Q197p Noorbeek)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19413 |
vlam |
vlam:
vlam (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30183 |
vlechtlatten |
steekstekken:
štekštɛkǝ (Q197p Noorbeek)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
30184 |
vlechttwijgen |
vitshout:
vitshǭt (Q197p Noorbeek)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
24457 |
vleermuis |
bladermuis:
plaaidermoes (Q197p Noorbeek)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
vlīš (Q197p Noorbeek)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|