21717 |
accijns |
accijns (<lat.):
accijns (Q197p Noorbeek)
|
de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34323 |
achterblijver |
krauwel:
krau̯ǝl (Q197p Noorbeek),
kreupel (zelfst. nmw.):
krø̜ǝpǝl (Q197p Noorbeek)
|
Big die achterblijft in groei. [N 76, 49]
I-12
|
19021 |
achterdocht |
wantrouwen:
waantroewe (Q197p Noorbeek)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
reken:
rɛ̄ǝkǝ (Q197p Noorbeek)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
31587 |
achternaafband |
vottenband:
vǫtǝbānt (Q197p Noorbeek)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
schijf:
šīf (Q197p Noorbeek)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
19445 |
achteruit |
plei:
(oprit naast het huis = vaart)
plei (Q197p Noorbeek)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achteroetgaon (Q197p Noorbeek)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
schutbred:
šøt˱brɛt (Q197p Noorbeek)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achterraad (Q197p Noorbeek)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|