19423 |
fakkel |
fakkel:
fakkel (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek)
|
In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20172 |
familie |
familie:
familie (Q197p Noorbeek)
|
het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
22664 |
fanfare |
fanfare:
fanfaar (Q197p Noorbeek),
harmonie:
hermenie (Q197p Noorbeek)
|
Een muziekkorps dat bestaat uit koperen blaasinstrumenten en slagwerk [fanfare, fanfaar, muziek]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21127 |
fiets |
fiets:
fies (Q197p Noorbeek),
fiets (Q197p Noorbeek)
|
fiets: Mn - is stuk, ik moet lopen [DC 35 (1963)] || Wat is de dialectbenaming voor een rijwiel in het algemeen [N 99 (1991)]
III-3-1
|
21138 |
fietsen |
fietsen:
fietse (Q197p Noorbeek)
|
op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21262 |
fietser (add.) |
coureur (fr.):
p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.
coureur (Q197p Noorbeek)
|
wielrenner
III-3-1
|
28452 |
fijn broed |
fijn werk:
fīn węrk (Q197p Noorbeek)
|
De cellen bestemd voor het uitbroeden van werkbijen en het opbergen van honing. De zwerm begint altijd met het bouwen van dit fijn werk of de werkbijenraat. Deze raat bestaat uit kleine, in doorsnede vrijwel gelijke zeszijdige cellen, waarbij het punt waar drie zijden samenkomen steeds het midden vormt van het bodemvlak der aan de andere zijde van de raat gelegen cel. [N 63, 16b]
II-6
|
33688 |
fijn droog stof |
stub:
stø̜p (Q197p Noorbeek)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
33228 |
fijnste zeef, uitschotzeef |
krielzeef:
krīlzē̜f (Q197p Noorbeek)
|
Soms is er nog een derde, onderste zeef, waar het "uitschot", de zeer kleine aardappelen en stukken aardappel worden afgezonderd van het afval en de losse aarde. [N 12, 34c]
I-5
|
18121 |
fijt |
fijt:
fiet (Q197p Noorbeek)
|
nagelontsteking: Etterige ontsteking van het nagelbed van een vinger (vloem, hondsblein) (of: bloem?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|