e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kol kol: kǫl (Nunhem) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11
kolen fijn(e): fī̄nǝ (Nunhem), grove: grǭvǝ (Nunhem), kolen: kǭlǝ (Nunhem) Brandstof voor de oven. Coopman (pag. 71) onderscheidt de volgende soorten kolen: a. polies, b. strooigoed, c. boonen, d. fijnen. De polies, grote brokken kolen, vormden de brandstof in de stookgangen. Zie ook de lemmata ɛstukkoolɛ, ɛfijnkoolɛ en ɛkoolgruisɛ in wld II.5, pag. 215, 216. In Q 83 gebruikte men voor de veldoven goede Luiker kolen (guj lājk\r ku\l\). In de ɛjachtenɛ gooide men klotkolen, over de stenen strooide men steenkoolgruis. De ɛstukkoolɛ uit Q 121b moest klein gemaakt worden. Men zei dan: de kool moet geklopt werden (mot jeklǫpt wē\d\).' [monogr.; N 98, 115 add.] II-8
kolen zeven zeven: zēvǝ (Nunhem) Kolen zeven met behulp van een kolenzeef. In Q 17 noemde men een dergelijk voorwerp een zift (zęf). [monogr.] II-8
kolenschop kolenschuit: kǭlǝšūt (Nunhem), kolenschup: kǭlǝšøp (Nunhem) [monogr.] II-8
kolven afstropen afstropen: āfštrø̜i̯pǝ (Nunhem) De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22] I-4
komisch komiek: kemiel (Nunhem), vies: (lange ie-klank).  vie-s (Nunhem) lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)] III-1-4
konijnenhol konijnshol: Veldeke  knienshaol (Nunhem) Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] III-4-2
konijnenjong konijntje: kninkəs (Nunhem) konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)] III-2-1
koning koning: kø̄neŋ (Nunhem) De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56] I-11
koning van de rosmolen koning: kø̜̄neŋ (Nunhem) De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28] II-3