e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opperhuid opperhuid: opperhoed (Nunhem) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oprecht gemeend: gemeindj (Nunhem) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] III-1-4
oprispen oprupsen: oprupse (Nunhem) oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] III-1-2
opruimen klarigheid maken: klo-arigheid maken (Nunhem), opruimen: opruume (Nunhem) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opscheppen stoefen: sjtoefe (Nunhem, ... ) zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
opschepper stoeferd: sjtoefert (Nunhem) het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] III-1-4
opschuiven opschikken: opsjìkke (Nunhem), opschuiven: opsjuuve (Nunhem) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] III-1-2
opsnijders richters: rextǝrs (Nunhem) Arbeiders die de stenen op de smalle kant zetten. [monogr.] II-8
opspelen opspelen: opsjpele (Nunhem), sjamfoeteren: fr. Jean foutre  sjamfoetere (Nunhem) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
opsteker opsteker: ǫpstē̜kǝr (Nunhem), ǫpstɛ̄kǝr (Nunhem) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4