e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steenbakkersklei leem: lęjm (Nunhem), leem uit de helle gestoken: lęjm ūt ˲dǝn hę ̞lǝ gǝštǭkǝ (Nunhem  [(klei die zonder meer uit het bouwland is gestoken en zonder enige bewerking in de maler wordt gestort)]  ) Algemene benaming voor de grondstof waarmee bakstenen vervaardigd worden. Doorgaans wordt alleen de leem gebruikt die direct onder de aardoppervlakte wordt aangetroffen (Donkers, pag. 21). [N 27, 48; N 98, 20; monogr.] II-8
steenbus van de handmolen bus: bø̜s (Nunhem) Het houten of metalen blok in het gat van de liggende steen van de handmolen waar de spil of de zwengel doorheen gaat. [N D, 20] II-3
steenkar schurgskar: šørǝxskar (Nunhem) Kar of wagen waarmee de vormelingen naar de oven vervoerd werden en de gebakken stenen na het bakproces van de oven naar het tasveld gekruid werden. [N 98, 120; monogr.] II-8
steenkuip kuip: kȳp (Nunhem) De houten of eventueel metalen kuip om de molenstenen heen die verhindert dat het meel verstuift. De kuip rust op een houten voet, het ringhout, en wordt aan de bovenzijde afgedekt met een uit één of meer delen bestaand deksel. Zie ook afb. 81 en 82. De meervoudige opgaven wijzen er waarschijnlijk op dat de kuip in die plaatsen uit verschillende segmenten bestaat. Zie ook het lemma ɛkuipstukkenɛ.' [N O, 19a; A 42A, 36; N D, 13; Sche 50; Vds 144; Jan 151; Coe 132; Grof 153; monogr.; N D, 33 add.] II-3
steenlaag blad stenen: blāt štęjn (Nunhem) Laag stenen in de veldoven. In Q 83 was een veldoven doorgaans veertig lagen hoog. Men noemde dit: een oven veertig lagen hoog (n\n u\v\ fi\tex lu\v\n (h)ǫwx). [N 98, 113; monogr.] II-8
steenplankje droogplankje met klossen: drø̄̄ǝxplę ̞ŋkskǝ met klǫsǝ (Nunhem), plankje: plę ̞ŋkskǝ (Nunhem) Plankje waarop de vormelingen worden gelegd. In Q 83 werden de planken gestut met een stijpje (stęjpk\). [N 98, 87; monogr.] II-8
steenpuist, bloedzweer bloedzweer: bloodsjwaer (Nunhem) Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)] III-1-2
steenschip schip: šēp (Nunhem) Schip waarmee het produkt van de fabriek naar de afnemer werd getransporteerd. [monogr.] II-8
steenuil katuil-uil: katuuluul (Nunhem), steenuil: steinuul (Nunhem) uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)] III-4-1
stekelbaars stekelbaars: Veldeke  sjtekelbaars (Nunhem) Hoe noemt u de stekelbaars: een vis die in de winter naar zee trekt en in het voorjaar terugkomt naar zoet water om zich voort te planten. Hij heeft geen schubben maar beschermende plaatjes. Op de rug komen drie stekels voor, op de buik twee. Het mannetje [N 83 (1981)] III-4-2