e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stelknoppen bouten: bø̜jt (Nunhem) De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d] II-12
stelmechanismen aan de ploeg klauw: klǫu̯ (Nunhem) Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.] I-1
stelpen van bloed stelpen: sjtelpe (Nunhem) Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)] III-1-2
stenen pot, keulse pot driekronenpot: driekròòne pot (Nunhem), uiligpot: uulegpot (Nunhem), driekònepot  uulegpot (Nunhem) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
stenenscherper molensteenscherper: mø̜̄lǝštęjnšerpǝr (Nunhem) De persoon die de molenstenen scherpt. [N D, 33] II-3
sterven doodgaan: dŏŏdgaon (Nunhem), kapotgaan: kǝpot˲gǭn (Nunhem), Veldeke  kepotgoan (Nunhem), sterven: sterve (Nunhem) Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] I-11, III-2-2, III-4-2
sterven van een plant kapot gaan: kepot gaon (Nunhem), verdorren: verdorre (Nunhem) sterven van een plant [N 38 (1971)] III-4-3
steunpaal voor opgeslagen hoogkar stutpaal: støtpǭl (Nunhem) Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82] I-13
stiekem heimelijk: heimelik (Nunhem), stiekem: sjtiekum (Nunhem) niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] III-1-4
stier stier: stīr (Nunhem) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11