e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitdenken prakkiseren: prakkezere (Nunhem) door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] III-1-4
uiteenploegen uitereenvaren: utręi̯nvãrǝ (Nunhem) Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.] I-1
uiten uitspreken: oetsjpraeke (Nunhem) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgaan op schuif gaan: op sjuif (Nunhem) uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgeteld zijn uitgedragen zijn: (de koe is) ūtgǝdrāgǝ (Nunhem), uitgeteld zijn: (de koe is) ūtgǝtɛlt (Nunhem) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uitglijden uitlitsen: oetlitse (Nunhem), uitschampen: oetschampe (Nunhem) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uitvissen: Gezegde: eemes de perik oet de naas haole!  oetvêsse (Nunhem) door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] III-3-1
uitkruiers inbrekers: en˱brē̜kǝrs (Nunhem), uitschurgers: ūtšø̜rǝgǝš (Nunhem) Arbeiders die de gebakken stenen uit de steenoven naar het tasveld brachten. De in dit lemma opgenomen termen zijn zowel voor de veldoven als voor de ringoven van toepassing. [N 98, 126; N 98, 155; monogr.] II-8
uitleg uitleg: oetlik (Nunhem) het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)] III-3-1
uitleggen de uitbindel geven: WNT: uitbinden, afl. uitbindsel, 2. (Limb.) uitsluitsel, opheldering; in het Tegelsch in den vorm oetbingel (=*uitbindel): tekst en uitleg over een onbelangrijke gebeurtenis.  den oetbinjel gaeve (Nunhem), uitleggen: oetligge (Nunhem) duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] III-3-1