e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

Gevonden: 3136
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donderen hommelen: hoomele (Nunhem) donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderkruid donderwortel: donderwörtel (Nunhem) donderkruid (Inula vulgaris), weinig voorkomende samengesteldbloemige plant die 90 cm hoog kan worden, met langwerpige ronde bladeren en lichtbruin getinte bloemhoofdjes [N 37 (1971)] III-4-3
donderslag helle slag: hîlle sjlaog (Nunhem) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk de donder bloeit: de doonder bluijt (Nunhem), donderkoppen: donderköp (Nunhem), nutte lucht: nötte lôcht (Nunhem) lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: doondere (Nunhem), dŏŏnder (Nunhem) donder [N 22 (1963)] || onweer [N 22 (1963)] III-4-4
donker, duisterx duister: duuster (Nunhem) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] III-4-4
dons, nestveren vlughaar: vluughaor (Nunhem) het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] III-4-1
dood (zn.) dood: dooëd (Nunhem) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
doodskleed doodsmantel: dŏŏdsmantel (Nunhem) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-2-2
dooien dooien: Inne zŏn deuujt ’t (Nunhem), t slaakt]: ’t dēūjt (Nunhem), ’t waer geit aaf (Nunhem) dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] || lokken, in de betekenis van alleen dooien waar de zon schijnt maar niet op andere plaatsen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4