21273 |
meester |
meester:
meister (L322a Nunhem)
|
onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24331 |
meikever |
meikever:
Veldeke
Meikaever (L322a Nunhem),
mulder:
Veldeke
mölder (L322a Nunhem)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
meidje:
maedje (L322a Nunhem)
|
verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18622 |
meisjesmuts met afhangende strook |
kapmuts:
kapmöts (L322a Nunhem)
|
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34454 |
mekkeren |
lamenteren:
lamɛntērǝ (L322a Nunhem),
mekkeren:
mɛkǝrǝ (L322a Nunhem)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
18125 |
melaatsheid |
melaats:
melaats (L322a Nunhem)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33294 |
melganzevoet |
schietmelde:
šētmelj (L322a Nunhem)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
męlǝk (L322a Nunhem)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlkǭrǝ (L322a Nunhem)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kǭvǝrtɛnj (L322a Nunhem)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|