21685 |
verkwanselen |
verkwanselen:
verkwantsele (L322a Nunhem),
versjacheren:
versjachere (L322a Nunhem)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
afslaan:
aafslaon (L322a Nunhem)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19038 |
verlegen |
beschaamd:
besjaamjt (L322a Nunhem),
bleu:
blêû (L322a Nunhem),
schouw:
schoew (L322a Nunhem)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
verlaege (L322a Nunhem)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34165 |
verlopen |
omlopen:
(de koe is) ǫmgǝlǫu̯pǝ (L322a Nunhem)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
19338 |
vermaak |
vermaak:
vermoak (L322a Nunhem)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18853 |
vermoeden |
menen:
meine (L322a Nunhem)
|
het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21832 |
vernomen verhaal |
van horen zeggen:
hêûre zêgge (L322a Nunhem)
|
een vernomen verhaal [meul] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18899 |
verplichting |
verplichting:
verplichting (L322a Nunhem)
|
het verplicht zijn [moetert, verplichting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
versjaaldj (L322a Nunhem)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|