18883 |
aanhoudend klagen |
grauwen:
graue (L322a Nunhem)
|
aanhoudend morren en klagen [neuriën] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25243 |
aanhoudend regenen |
knoeien:
knŏŏje (L322a Nunhem)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21847 |
aanhoudend vragen |
afdingen:
Zo noemt men het ook.
afdingen (L322a Nunhem),
jengelen:
jengele (L322a Nunhem),
prengelen:
Van Dale: prengelen, (gew.) 1. zaniken, dwingen; -2. pingelen.
prengele (L322a Nunhem)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34182 |
aanmelken |
aanspannen:
ānspanǝ (L322a Nunhem)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
18887 |
aanstaan |
gaden:
gaaien (L322a Nunhem)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34148 |
aanstieren |
aanstieren:
ānštīrǝ (L322a Nunhem)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
18970 |
aanstoot geven |
ergeren:
ergeren (L322a Nunhem)
|
mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18813 |
aanwijzen |
aanwijzen:
aan-wieze (L322a Nunhem)
|
arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32992 |
aar |
aar:
ǭr (L322a Nunhem)
|
Het bovenste deel van de halm van sommige graangewassen waarin zich de korrels bevinden. Ook als pars pro toto gebruikt voor de gehele halm, vergelijk de uitdrukking: "aren lezen". De varianten die met een d- beginnen hebben een aangehecht lidwoord. Zie afbeelding 2, e. [JG 1a, 1b; Wi 14; monogr.; add. uit L 25, 15]
I-4
|
33159 |
aardappel |
aardappel:
ē̜pǝl (L322a Nunhem),
ē̜rpǝl (L322a Nunhem)
|
Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f]
I-5
|