18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pildrien (L322a Nunhem)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zomer-kleijer (L322a Nunhem)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sunnigse kleijer (L322a Nunhem)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18890 |
zonder opzet |
zonder opzet:
sônger opzêt (L322a Nunhem)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32762 |
zonder voor spitten |
voor de hand omsteken:
vøę̄r dǝ hantj˱ omštę̄kǝ (L322a Nunhem)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zaol (L322a Nunhem)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šȳf (L322a Nunhem)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
19233 |
zorgen voor |
bezorgd zijn:
bezôrgdj zeen (L322a Nunhem)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19222 |
zuchten |
hijgen:
hiege (L322a Nunhem),
zuchten:
B.v. zuchte wiej ein spörkoe.
zuchte (L322a Nunhem)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
lebberen:
lebbere (L322a Nunhem),
zuiken:
zoeke (L322a Nunhem)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|