17796 |
haarstaart |
paardsstaart:
paers-sjtert (L322a Nunhem),
vlecht:
vlecht (L322a Nunhem)
|
het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, keu, vlecht] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
17581 |
haarwrong |
knotje:
knötje (L322a Nunhem)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20782 |
haas |
haas:
haas (L322a Nunhem)
|
haas [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
18986 |
haast hebben |
jakkeren:
jakkere (L322a Nunhem)
|
door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
ongeduldig:
ôngedöllig (L322a Nunhem)
|
vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
ekvis:
èekvès (L322a Nunhem)
|
hagedis [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hagelstein (L322a Nunhem)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
hagen:
hā.gǝ (L322a Nunhem),
schranken:
šraŋkǝ (L322a Nunhem)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
29736 |
hagers |
hagers:
hāgǝrs (L322a Nunhem)
|
De arbeiders die de drogende vormelingen in hagen plaatsten. [monogr.]
II-8
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L322a Nunhem),
krebber:
krɛbǝr (L322a Nunhem)
|
Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5
|