e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nunhem

Overzicht

Gevonden: 3136
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarstaart paardsstaart: paers-sjtert (Nunhem), vlecht: vlecht (Nunhem) het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, keu, vlecht] [N 86 (1981)] III-1-1
haarwrong knotje: knötje (Nunhem) haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)] III-1-1
haas haas: haas (Nunhem) haas [DC 07 (1939)] III-4-2
haast hebben jakkeren: jakkere (Nunhem) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] III-1-4
haastig ongeduldig: ôngedöllig (Nunhem) vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)] III-1-4
hagedis ekvis: èekvès (Nunhem) hagedis [DC 07 (1939)] III-4-2
hagelsteen, hagelkorrel hagelsteen: hagelstein (Nunhem) hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4
hagen hagen: hā.gǝ (Nunhem), schranken: šraŋkǝ (Nunhem) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hagers hagers: hāgǝrs (Nunhem) De arbeiders die de drogende vormelingen in hagen plaatsten. [monogr.] II-8
hak hak: hak (Nunhem), krebber: krɛbǝr (Nunhem) Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5