e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met afgebarsten korst, gezegd van brood afgebakken brood: āfgǝbakǝn brǭt (Obbicht) De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 70 luidde: "Hoe noemt u brood dat tussen korst en kruin is afgebarsten?" Het feit dat ''kruin kruim'' had moeten zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Het lemma valt uiteen in verschilllende grammaticale categorieën.' [N 29, 70; N 29, 69a; monogr.] II-1
met de collecteschaal rondgaan met de schaal gaan: mit de sjaol gaon (Obbicht) Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)] III-3-3
met de horens stoten, gezegd van de bok stoten: stou̯tǝ (Obbicht) [N 19, 75] I-12
met grote stappen lopen grote treden maken: groeate trèj make (Obbicht), treden: trèje (Obbicht) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)] III-1-2
met opgeheven staart rondlopen biezen: bezǝ (Obbicht) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
met tussenpozen regenen buien: buje (Obbicht), onvast weer: onvas waer (Obbicht) regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)] III-4-4
metalen deel van de mathaak haak: hǭk (Obbicht) De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
metalen scheplepel varkenslepel: vɛrkǝslē̜pǝl (Obbicht) Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.] I-12
metalen tongetjes bramen: brǭmǝ(n) (Obbicht) De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.] I-3
metselaar metselaar: mɛtsǝlē̜r (Obbicht) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9