| 32916 |
hooivergaarmachine |
hooimachine:
[hooi]mǝšin (L427p Obbicht),
kemmer:
kø̜mǝr (L427p Obbicht)
|
Het tweewielige door paarden getrokken werktuig met een reeks tot de grond reikende grote half-cirkelvormige haken, gebruikt om het uitgespreide hooi weer in rijen bijeen te slepen. Zie afbeelding 13. De zegsman van Q 170 merkt bij zijn opgave hooimachine op dat dat het werktuig zowel diende "om het hooi te spreiden alsook om het weer samen te brengen"; het gaat hier, en bij enkele andere termen zoals hooier, maar ook hooidraaier en wendmachine kennelijk om algemene benamingen voor machines uit de eerste mechanisatie, zonder dat nog sprake is van de onderscheiden doelen die worden uitgedrukt in de lemmatitels van dit en het vorige lemma. Het algemene hooimachine komt ook in het lemma ''hooispreidmachine'' voor. De algemene termen staan bijeen achter in het lemma. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''. [N J, 6; N J, 5 add.]
I-3
|
| 24325 |
hooiwagen |
hooiwagel:
huiwāgel (L427p Obbicht),
hooiwagen:
WBD
huiwaage (L427p Obbicht)
|
hooiwagen (insekt) [SGV (1914)] || spin met lange poten [hooiwagen, huiwagel, luiwagen, brameleniewes] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 23294 |
hoop |
hoop:
((Uitzicht: De oa staat ???? bij de oo)?
hoap?? (L427p Obbicht),
(Verhevenheid).
houp (L427p Obbicht)
|
hoop [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 32925 |
hoop, tussen heukeling en opper |
weeropper:
węrǫpǝr (L427p Obbicht)
|
De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d]
I-3
|
| 34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hø̜̄rǝ (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
| 24328 |
hoornaar |
paardswespel:
pèrdswespel (L427p Obbicht)
|
paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
| 18233 |
horloge |
uur:
(vr.).
oer (L427p Obbicht)
|
horloge [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 18149 |
horrelvoet |
paardsvoet:
pêsvoot (L427p Obbicht)
|
hompelvoet [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 17812 |
houden |
houden:
hauwe (L427p Obbicht)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 21459 |
houden van |
liefhebben:
leefhöbben (L427p Obbicht)
|
liefhebben [SGV (1914)]
III-3-1
|