23252 |
luiden voor de mis |
luiden:
loeje (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
doek:
dook (L427p Obbicht),
windel:
winjel (L427p Obbicht)
|
luier [SGV (1914)]
III-2-2
|
20281 |
luiermand |
kindskorf:
korfje met linnengoed voor a.s. baby
kenjskörf (L427p Obbicht)
|
korf; Welke verschillende namen voor verschillende korven kent uw dialect? Geeft u een zo volledig mogelijke opsomming [N 20 (zj)]
III-2-2
|
19029 |
luilak |
faulenzer (du.):
voelenser doa ⁄s te bès! (L427p Obbicht),
vuilik:
voelik doa ⁄s te bès! (L427p Obbicht)
|
luilak [~, die je bent] [SGV (1914)]
III-1-4
|
23452 |
luiportaal |
klokhuis:
klokkes (L427p Obbicht)
|
Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
løstere (L427p Obbicht)
|
luisteren [SGV (1914)]
III-1-1
|
20486 |
lusten |
lusten:
löste(n) (L427p Obbicht)
|
lusten [SGV (1914)]
III-2-3
|
17696 |
maag |
maag:
maag (L427p Obbicht)
|
maag [maach, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32884 |
maaibalk |
maaibalk:
meǝi̯balǝk (L427p Obbicht)
|
De lange arm aan de maaimachine, voorzien van naar voren stekende driehoekige messen. Zie afbeelding 6, nummer 1. [N J, 1b; monogr.]
I-3
|
33027 |
maaien met de zicht |
zichten:
zextǝ(n) (L427p Obbicht)
|
Algemene benamingen voor de handeling van het maaien van het graan met de zicht. Vergelijk ook het lemma ''graan maaien met de zeis'' (4.4.1). De opgaven voor vraag N 15, 16f "slaan met de zicht" zijn grotendeels identiek met die voor de vragen "maaien", of "inkappen". Alleen werkelijke slaan-opgaven zijn ondergebracht in een apart lemma: ''slaan met de zicht'' (4.2.2). Wanneer het woordtype maaien is opgegeven in het zicht-gebied van kaart 19, dan moet dat geïnterpreteerd worden als "maaien in het algemeen"; de specifieke betekenis van maaien is immers "maaien met de zeis"; zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) in aflevering I.3, waar alle maaien-opgaven zijn gedocumenteerd. Zie voor de toelichting bij kaart 19 de algemene inleiding bij deze paragraaf. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [maaien] zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3.' [N 15, 16a; JG 1a, 1b; A 3, 38 en 40d; A 4, 28; A 23, 16; L 4, 38; L 20, 28; L 39, 41; L 48, 34.1; Lu 1, 16; Lu 2, 34.2; R 3, 65; div.; monogr.; add. uit N 15, 16f; L 40, 8]
I-4
|