e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opgroeiend jong kipje pul: pø̜l (Obbicht) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12
ophouden met het werk ophouden: ophauwe(n) (Obbicht) ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] III-1-4
opklaren opklaren: het klaert op (Obbicht), opklaore (Obbicht) opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4
opleppen zonder zoog trekken: zoŋǝr zōx trękǝ (Obbicht) Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.] I-12
opper huist: hūs (Obbicht) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: ve.l (Obbicht) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppoken rochelen: rǫxǝlǝ (Obbicht) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
oprispen opstoten: opstoite (Obbicht), t zoer sjtoet op (Obbicht), rupsen: rèùpsje (Obbicht) oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
opruimen opruimen: opruimen (Obbicht) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opscheplepel groentescheplepel: greuntesjöplaepel (Obbicht) lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1