e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
straf geven straf geven: stroaf gêve(n) (Obbicht), straffen: straeve(n) (Obbicht) straf geven [SGV (1914)] || straffen [SGV (1914)] III-2-2
streng strang: straŋk (Obbicht) Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.] II-7
streng (bn.) strang: strang (Obbicht) streng (bijv. nw.) [SGV (1914)] III-1-4
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] strang: strank (gāre) (Obbicht), streen: streen (Obbicht) Aantal te samen gedraaide of gewonden bundel draden waarin garen in de handel komt (streng, streen, kluit) [N 79 (1979)] || streng (garen) [SGV (1914)] III-1-3
strijkijzer strijkbout: strijkbout (Obbicht), strijkijzer: strijkijzer (Obbicht) Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)] III-2-1
stro struu: stryǝ (Obbicht) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stro binden binden: benjǝ (Obbicht) Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.] I-4
stroef sleeuw: sliê tenj (Obbicht) sleeuwe tanden [SGV (1914)] III-2-3
stronk van een struik wortelen: wortele (Obbicht) wortelklomp van een struik [N 27 (1965)] III-4-3
stronk, boomstronk stronk: štroŋk (Obbicht), vot: vot (Obbicht) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8