18917 |
traag |
traag:
troag (L427p Obbicht)
|
traag [SGV (1914)]
III-1-4
|
21384 |
trakteren |
trakteren (<lat.):
trakteere(n) (L427p Obbicht)
|
trakteeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
17731 |
tranende ogen |
lopende ogen:
laupende auge (L427p Obbicht)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19378 |
trap |
trap:
eine(n) smāle trap (L427p Obbicht),
trap (L427p Obbicht)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19850 |
trechter |
trechter:
trechter (L427p Obbicht)
|
trechter [SGV (1914)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛxtǝr (L427p Obbicht)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trap:
trap (L427p Obbicht),
trede:
trede (L427p Obbicht),
tree (L427p Obbicht)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.]
II-9, III-2-1
|
19292 |
treiteren |
plagen:
Opm. kwèlle(n) betekent: zachtjes laten koken, bijv. vruchte kwèlle.
ploage(n) (L427p Obbicht),
treiteren:
trêtere(n) (L427p Obbicht),
trêtre(n) (L427p Obbicht)
|
kwellen [SGV (1914)] || sarren [SGV (1914)]
III-1-4
|
22743 |
trekharmonica |
monica:
moanieka (L427p Obbicht)
|
harmonica [SGV (1914)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trèkke (L427p Obbicht)
|
trekken [SGV (1914)]
III-1-2
|