e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
traag traag: troag (Obbicht) traag [SGV (1914)] III-1-4
trakteren trakteren (<lat.): trakteere(n) (Obbicht) trakteeren [SGV (1914)] III-3-1
tranende ogen lopende ogen: laupende auge (Obbicht) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trap trap: eine(n) smāle trap (Obbicht), trap (Obbicht) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
trechter trechter: trechter (Obbicht) trechter [SGV (1914)] III-2-1
trechter op de gierton trechter: trɛxtǝr (Obbicht) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede trap: trap (Obbicht), trede: trede (Obbicht), tree (Obbicht) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] II-9, III-2-1
treiteren plagen: Opm. kwèlle(n) betekent: zachtjes laten koken, bijv. vruchte kwèlle.  ploage(n) (Obbicht), treiteren: trêtere(n) (Obbicht), trêtre(n) (Obbicht) kwellen [SGV (1914)] || sarren [SGV (1914)] III-1-4
trekharmonica monica: moanieka (Obbicht) harmonica [SGV (1914)] III-3-2
trekken trekken: trèkke (Obbicht) trekken [SGV (1914)] III-1-2