e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwager zwager: zwoager (Obbicht) schoonbroeder [SGV (1914)] III-2-2
zwak en mager persoon krauwel, een -: ene krauwel (Obbicht), pits: ene peetsj (Obbicht) zwak, tenger iemand [N 37 (1971)] III-1-1
zwartbonte koe zwartbonte: zwartbǫntjǝ (Obbicht) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126] I-11
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen lakenvelder: lākǝvɛldǝr (Obbicht) [N 3A, 127] I-11
zwarte bladluis meelde: WBD  meelj (Obbicht) bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] III-4-2
zwarte koe moor: mø̜̄r (Obbicht) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129] I-11
zwarte koe met geheel witte kop zwarte witkop: zwartǝ wetkǫp (Obbicht) [N 3A, 130a] I-11
zwarte kraai, kraai krauw: krauw (Obbicht) kraai [SGV (1914)] III-4-1
zwavelstok stekje: stekskes (Obbicht), zwegeltje: zwaegelke (Obbicht) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zweep smik: smek (Obbicht) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10