18021 |
fluim |
fluim:
fluum (L427p Obbicht),
flūūm (L427p Obbicht)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (L427p Obbicht)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
34119 |
forsgebouwde koe |
zware koe:
zwǭr kō (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (L427p Obbicht),
frānjǝl (L427p Obbicht)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
24443 |
fruitworm |
worm:
WBD
worm (L427p Obbicht)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (L427p Obbicht)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
uitschachten:
ūtšaxtǝ (L427p Obbicht)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
17807 |
gaan |
gaan:
goan (L427p Obbicht)
|
gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
19375 |
gang |
gang:
gang (L427p Obbicht),
gank (L427p Obbicht),
nere:
naere (L427p Obbicht)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [SGV (1914)]
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
gau̯s (L427p Obbicht)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|