34027 |
halfbloed |
registerkoe:
rǝgestǝr[koe] (L427p Obbicht)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
23622 |
halfmis |
halvermis:
hauvermès (L427p Obbicht)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
spier:
spēr (L427p Obbicht),
spīr (L427p Obbicht)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
hals:
hals (L427p Obbicht),
hels (L427p Obbicht)
|
hals [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18255 |
halsketting |
ketting:
ein gouwe kètting (L427p Obbicht)
|
gouden [een - ketting] [SGV (1914)]
III-1-3
|
21541 |
halve frank |
halve frank:
haoeve frang (L427p Obbicht)
|
wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21607 |
halve stuiver |
knab:
knap (L427p Obbicht)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21606 |
halve-centstuk |
oortje:
oeurtje (L427p Obbicht)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
sjink (L427p Obbicht)
|
ham [SGV (1914)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
henj (L427p Obbicht),
henjt (L427p Obbicht)
|
hand [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|