34025 |
jong van een rund |
jong:
jǫŋ (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (L427p Obbicht),
baq (L427p Obbicht),
bagje:
bɛkskǝ (L427p Obbicht),
kuusje:
kyskǝ (L427p Obbicht)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
lam:
lamp (L427p Obbicht)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
19649 |
jonge kat |
katje:
ketje (L427p Obbicht)
|
Hoe noemt u een jong katje? (jongske, katje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
20159 |
jongen |
jong:
jōng (L427p Obbicht)
|
jongen (knaap) [SGV (1914)]
III-2-2
|
33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
boerenknechtje:
būrɛknɛxjǝ (L427p Obbicht)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
21335 |
jood |
jood:
Opm. de oe is heel kort.
joet (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
Judas (L427p Obbicht)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffer:
joeffer (L427p Obbicht)
|
juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
kaak:
kaak (L427p Obbicht)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|