e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirlo

Overzicht

Gevonden: 5227

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: blieve plekke (Oirlo) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(geen) waarde (geen) waarde: dat heit gein wêrde (Oirlo) waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)] III-3-1
(iets) bevinden zeker weten: zeker wiëte (Oirlo) vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)] III-1-4
(knipmuts) knipmuts: Kaatje haai en knipmuts ôp en knipmuts mit en gaatje! (kinderlied)  knipmuts (ŭit kienderlied) (Oirlo) knipmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
(met) het hoofd stoten botsen: boetse (Oirlo), stoten: de kop stoëte (Oirlo) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen flink stel benen: en flink stel (biejen) (Oirlo) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: bôkke (Oirlo) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: duuëo-mutske (Oirlo), duuëp-daeke (Oirlo), duuëp-kledje (Oirlo), duuëp-kusse (Oirlo), en navelbaendje (Oirlo), enne luier (Oirlo), enne wiendel (Oirlo), lamfer (Oirlo), rouwrānd (Oirlo), rouwtoer (Oirlo), slabber (Oirlo), slebberke (Oirlo, ... ), zeiver-lepke (Oirlo) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> <naam>: naamfieest halde (Oirlo, ... ), naamfiëst (Oirlo) Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] III-3-2
[falie] falie: fallie (Oirlo), kort uitspreken  falie (Oirlo), zwarte sluier: zwarte sluier (Oirlo) falie [SGV (1914)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3