e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geren geren: gejrǝ (Oirlo) Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10] II-7
gering aantal, een paar paar: en paar (Oirlo) een gering aantal [paar] [N 91 (1982)] III-4-4
gerookt spek schinkenspek: schaenkespek (Oirlo) gerookte mager (doorregen) spek III-2-3
gerookte paling aal: ōͅl (Oirlo, ... ), gerookte paling: gerökte paoling (Oirlo), paling: Ennen aol is genne paoling: Het mindere mag men niet als meerdere aanprijzen  paoling (Oirlo) paling || panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)] III-2-3
gerst gerst: garst (Oirlo) Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.] I-4
geruite jurk geruit kleed: geruut klieəd (Oirlo), geruut kliët (Oirlo) jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)] III-1-3
geschenk gift: gift (Oirlo), uitgift: uutgift (Oirlo) dat wat je kado geeft [gave, geschenk, gift, present, zende, kado] [N 89 (1982)] III-3-1
geslacht familie: (bijv. de Pieters-femilie).  femilie (Oirlo) de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2
geslachtsdelen (alg.) fut: de fut (Oirlo) geslachtsdelen in het algemeen [N 10c (1995)] III-1-1
geslachtsgemeenschap hebben in bed kruipen: ien bed kroepe (Oirlo), naaien: cf. VD fr.  naeje (Oirlo), wiksen: wikse (Oirlo) coïre || gemeenschap met een vrouw hebben || geslachtsgemeenschap uitoefenen [N 10C (zj)] III-2-2