| 18187 |
hoofddoek |
kopdoekje:
kop dŭŭkske (L216p Oirlo),
neusdoek:
nuzzik (L216p Oirlo)
|
hoofddoek [SGV (1914)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 20767 |
hoofdkaas |
persvlees:
parsvleisch (L216p Oirlo),
pársvlejs (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
Syst. WBD parsvleis = zult
parsvleis (L216p Oirlo)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || hoofdkaas || zult || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
kap:
kap (L216p Oirlo)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
| 19654 |
hoofdkussen |
kafkussen:
kaafkusse (L216p Oirlo),
kopkussen:
kopkusse (L216p Oirlo),
koͅpkøsə (L216p Oirlo)
|
hoofdkussen [SGV (1914)] || hoofdkussen gevuld met kort stro
III-2-1
|
| 23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
witte sluier met een kroontje:
witte sluier mit en kröntje (L216p Oirlo)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
| 24720 |
hoofdwortel |
penwortel:
en penwortel (L216p Oirlo)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 21868 |
hoog |
bod:
en bod (L216p Oirlo)
|
het bedrag waarmee men het bod verhoogt (door bijv. als verkoper mee te bieden) op een veiling [hoog] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 23210 |
hoogdag |
hoogdag:
hoëgdag (L216p Oirlo)
|
Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 23277 |
hoogmis |
hoogmis:
huməs (L216p Oirlo),
jonger voor hommis
hoeegmis (L216p Oirlo),
oudere voor hoeegmis
hommis (L216p Oirlo)
|
De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|