e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leverworst leverworst: laever-wôrst (Oirlo), Mit n schiëf laeverwaorst kunde ennen hoond baeter faeste as mit moj weurd  laeverwaorst (Oirlo) leverworst || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)] III-2-3
libel en waterjuffer glazenmaker: glazemaeker (Oirlo), glazensnijder: glazesneejer (Oirlo) libel, glazenmaker III-4-2
lichaam lichaam: ligchem (Oirlo), lijf: lief (Oirlo) lichaam [N 10 (1961)], [SGV (1914)] III-1-1
lichaamskracht macht: de macht (Oirlo, ... ) lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)] III-1-2, III-1-4
lichaamsvocht leewater: lejwater (Oirlo) leewater [SGV (1914)] III-1-2
licht vriezen eventjes vriezen: ⁄t vruust efkes (Oirlo) lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)] III-4-4
licht, steenlicht licht: licht (Oirlo) De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld] II-3
lichtboom lichtbalk: lichtbalk (Oirlo) De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22] II-3
lichte nevel moek: moek (Oirlo) lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)] III-4-4
lichte overjas zomerjas: zômmer-jas (Oirlo) herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)] III-1-3