e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vademen door de naald doen: dø̜r dǝ nǭlt dun (Oirlo), vamen: vē̜mǝ (Oirlo) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7
vader ons vader: òs vader (Oirlo), òz’ vader (Oirlo), onze vader: òzze vader (Oirlo), oude: âlde (Oirlo), oudeheer: âldenhieër (Oirlo), vad: vaat (Oirlo, ... ), vát (Oirlo), vader: vaader (Oirlo, ... ), vader (Oirlo, ... ), soms  vajer (Oirlo) (vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader (minderwaardig) || vader (onze -) || vader (oude heer) || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] III-2-2
vagebond kruier: enne kruujer (Oirlo), schooier: enne schoier (Oirlo) een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)] III-1-4
vagevuur vagevuur: fagevuur (Oirlo), vagevuur (Oirlo) Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)] || vagevuur [SGV (1914)] III-3-3
vak van een kast in de kast: ien de kâst (Oirlo) Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)] III-2-1
valgordijn, rolgordijn rolgordijn: rolgerdien (Oirlo), valgordijn: valgerdien (Oirlo, ... ) valgordijn [SGV (1914)] III-2-1
vallen vallen: vallen (Oirlo) vallen [SGV (1914)] III-1-2
vals vals: valsch (Oirlo) valsch [SGV (1914)] III-1-4
vals spel oneerlijk spel: onierlijk spel (Oirlo) Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)] III-3-2
vals spelen foetelen: foetele (Oirlo, ... ) Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)] || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] III-3-2