e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vingers (spotnamen) fikken: fikke (Oirlo), tien geboden: 10 geboden (Oirlo) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink botvink: fringilla coelebs  botvink (Oirlo), grasteut: grastäöt (Oirlo), vink: vink (Oirlo) vink [SGV (1914)] || vink, soort III-4-1
viool viool: fioəl (Oirlo) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2
viooltje viooltje: viola odorata  fiäölke (Oirlo), Viola odorata Fiäölkes gräöje ok tussen d\'n drek en de dörs:ook in een slechte omgeving vindt men goede kinderen  fiäölke (Oirlo), wild viooltje: wilde viuuëlkes (Oirlo) [N 92 (1982)]viooltje I-7, III-2-1
vis, algemeen vis: visch (Oirlo, ... ) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
visaas aas: oas (Oirlo), schinaas: bestaande uit kleine vliegjes  schinaos (Oirlo) aas [SGV (1914)] || visaas III-4-2
vishengel hengel: hengel (Oirlo), visgarde: vesgeͅrt (Oirlo) Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2
viskorf viskast: a-kl. wat langer  vischkast (Oirlo), a-klank wat langer  vischkast (Oirlo) beun (vischkast) [SGV (1914)] III-3-2, III-4-2
vissen vissen: visschen (Oirlo) visschen (ww.) [SGV (1914)] III-3-2
vissen, ww. koekelen: met carbid  koēkele (Oirlo), repen leggen: vangattributten uitzetten  rieëpe legge (Oirlo), stulpen: met een stulpmand  stölpe (Oirlo) repen leggen (visvangst) || vissen (ww. spec.) || vissen met bedwelmende stof III-4-2