e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weer naar het jaargetijde droge zomer: enne druëge zômer (Oirlo), kroenekranenzomer: nazomerweer  kroeënekranezòmmer (Oirlo), natte zomer: enne natte zômer (Oirlo), wintersweer: winterweer  winterswaer (Oirlo) weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || wintersweer || zomerse nadagen, nazomer III-4-4
weerbarstig balsturig: balstureg (Oirlo) weerbarstig III-1-4
weerborstel weerborstel: wèrborsel (Oirlo) valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)] III-1-1
weerlichten weerlichten: wérlichte (Oirlo), ⁄t wèrlicht (Oirlo), ⁄t wéérlichte (Oirlo), wijdaf weerlichten: ‧t wĕr-licht wied-af (Oirlo), wijdweg bliksemen: ⁄t bliksemt wiedweg! (Oirlo) bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || bliksemen, weerlichten || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] III-4-4
weerlichtx weerlicht: werlicht (Oirlo, ... ) bliksem [SGV (1914)] || bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] III-4-4
weersgesteldheid weer: wier (Oirlo), wieər (Oirlo) weer [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4
weerwolf weerwolf: wêrwolf (Oirlo) weerwolf [SGV (1914)] III-3-3
wees wees: wees (Oirlo), wieës (Oirlo) wees [SGV (1914)] III-2-2
weesgegroet weesgegroet: weesgegroet (Oirlo), weesgegroetje: weesgegroetje (Oirlo) Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)] III-3-3
weg weg: wɛ̄g (Oirlo) weg [RND] III-3-1