24957 |
eb, laagtij |
het water zakt:
n.v.t.
⁄t water zakt! (L216p Oirlo)
|
eb, teruggaan van het water van de zee en de toestand van laag water [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25024 |
echo |
echo:
echo (L216p Oirlo),
nagalm:
(in de galmgaten)
(nao) galm (L216p Oirlo)
|
een naklinkend geluid [halm, nagalm, echo] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20394 |
echtgenoot |
baas:
ba͂a͂s (L216p Oirlo),
echtgenoot:
aechtgenoeët (L216p Oirlo),
J(onger) V(enraays)
echtgenoeët (L216p Oirlo),
kerel:
kel (L216p Oirlo),
mens:
meens (L216p Oirlo),
meensch (L216p Oirlo),
miene meens (L216p Oirlo)
|
(man. ) Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot? [DC 05 (1937)] || [haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)] || de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)] || echtgenoot || man, echtgenoot
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
mens:
meens (L216p Oirlo),
vrouw:
vrouw (die van mej) (L216p Oirlo),
vrow (L216p Oirlo),
òs vrow (L216p Oirlo),
vrouwtje:
vrowke (L216p Oirlo)
|
de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)] || echtgenote || echtgenote (mijn -) || echtgenote; liefkozend || vrouw, echtgenote
III-2-2
|
18101 |
eczeem |
eczeem:
exceem (L216p Oirlo)
|
Eczeem: jeukende huiduitslag met blaren, roodheid, vochtafscheiding, korsten en schilfers (zilt, haarworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21313 |
eed |
eed:
klank niet weer te geven
eid (L216p Oirlo)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
êkhurrentje (L216p Oirlo),
eekpoes:
inkpoēs (L216p Oirlo)
|
eekhoorn || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24770 |
eekhoorntjesbrood |
eekhoorntjesbrood:
eekhoorntjesbrood (L216p Oirlo)
|
Eekhoorntjesbrood: een eetbare paddestoel met een bruine hoed en een lichtbruine, witgeaderde voet. Vaak wordt het vlees bij het doorbreken blauw. [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L216p Oirlo),
zwiejel (L216p Oirlo)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
en aflaot verdiene (L216p Oirlo)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|