23203 |
kruisbeeld |
kruis:
kruus (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
kruisbeeld:
kruusbeeld (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo,
L216p Oirlo),
lieveheer:
enne Lievenhiêr (L216p Oirlo)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
stekbeer:
stekbaer (L216p Oirlo),
stekberenstruik:
stekbaerestroek (L216p Oirlo)
|
kruisbes || kruisbessenstruik
I-7
|
23807 |
kruisdagen |
kruisdagen:
kruusdaag (L216p Oirlo)
|
De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23313 |
kruisen, kruisdagen? |
kruisen:
kr^y:s (L216p Oirlo)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|
24100 |
kruisheer |
kruisheer:
kruushiere (L216p Oirlo)
|
Een Kruisheer [Kruushier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30340 |
kruishengsel |
kruisgeheng:
krys˲gǝhɛŋ (L216p Oirlo)
|
Soort hengsel dat op deuren ramen, luiken of hekken wordt bevestigd ten einde ze draaibaar te maken. Het bestaat uit twee ongelijke delen waarvan het lange, smalle, de 'veer', op de deur en het korte op het kozijn of in de muur wordt aangebracht. Zie ook afb. 60. De woordtypen 'staartgeheng', 'staartscharnier' en 'staartlee' zijn specifiek van toepassing op een hengsel waarvan beide veren even lang zijn. De bout is bij dit soort hengsels doorgaans vastgeklonken. [N 54, 79; monogr.]
II-9
|
31973 |
kruishout |
kruishoutje:
kryshø̜̄ltjǝ (L216p Oirlo)
|
Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.]
II-12
|
22550 |
kruisjassen (kaartspel) |
kruisjassen:
kruusjasse (L216p Oirlo)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kruisje:
kruuske (L216p Oirlo)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23717 |
kruisje van de rozenkrans |
kruisje:
kruuske (L216p Oirlo)
|
Het kruisje aan de rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|