18168 |
rafelen |
rafelen:
riefelen (L216p Oirlo),
riffelen:
rīfǝlǝ (L216p Oirlo),
uitrafelen:
dat is uûtgerafeld (L216p Oirlo)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenjager:
spinnejaeger (L216p Oirlo),
hard of zacht (zoft) mit lange steel. zie tekening.
spinnejaeger (L216p Oirlo)
|
bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || ragebol
III-2-1
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
reels (L216p Oirlo)
|
de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19433 |
ramen lappen |
afzemen:
áfzieëme (L216p Oirlo),
ramen wassen:
rame wâsse (L216p Oirlo),
zemen:
glazen, ruiten en glanzende oppervlakts droog wrijven met een zeemleren doek
zieëme (L216p Oirlo)
|
afzemen, met een zeem afdoen || Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)] || zemen
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rammel:
remmel (L216p Oirlo),
rammelaar:
remmeler (L216p Oirlo),
rèmmələr (L216p Oirlo)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje [DC 04 (1936)] || rammelaar, mann. haas of konijn
III-2-1, III-3-2
|
20295 |
rammelen |
rammelen:
rammele (L216p Oirlo)
|
een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33578 |
rammenas |
snijdersspek:
sneejersspek (L216p Oirlo)
|
rammenas
I-7
|
18413 |
rand van een hoed |
rand:
rând (L216p Oirlo)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20083 |
randjesbloem |
randjesbloem:
rendjes-bloem (L216p Oirlo)
|
Randjesbloem (arabis alpina/caucasica). De bloemen zijn groot en room-wit, ongeveer 15 mm groot (de kroonbladeren wijd uitgespreid), en zij groeien in dichte trossen; onder aan de hoofdstengels zitten ook korte zijstengels zonder bloemen, ze zijn ondiep i [N 92 (1982)]
III-2-1
|
24626 |
rank |
rank:
rank (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
tek (mv.):
tek (L216p Oirlo)
|
rank [SGV (1914)] || ranken (v.e. wingerd) [SGV (1914)] || Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|