e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoudermanteltje pelerine (<fr.): pellerien (Oirlo) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
schraag schraag: sxrāx (Oirlo) Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.] II-12
schraapstaal schraapstaal: sxrapstǭl (Oirlo) Klein, stalen blad, drie- of vierhoekig van vorm en met scherpe kanten, dat dient om hout glad te maken. Het schraapstaal wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de buitenkant van het vat glad mee af. Zie ook het lemma ɛde buitenwand gladschavenɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N E, 45a; N G, 12; N 53, 151a; A 32, 3b; monogr.] II-12
schram krats: krats (Oirlo), schram: schraom (Oirlo), schreum (Oirlo), schroam (Oirlo) schram [SGV (1914)] || Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] || schrammen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
schrammen kretsje: kretske (Oirlo), schrammen: schreume (Oirlo), schrammetje: schrömke (Oirlo) schrammen (ww) [SGV (1914)] || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)] III-1-2
schranklatten kruislatten: kryslatǝ (Oirlo) Dwarslatten die overhoeks op stijl en bovendorpel van het kozijn gespijkerd worden om te voorkomen dat het tijdens het vervoer uit de haakse stand zakt. De schranklatten worden verwijderd nadat het kozijn in de muur is ingemetseld. [N 55, 17a-b; monogr.] II-9
schransen inladen: As t már vur niks is, han hij beter ienlaaje as óplaaje: als het maar gratis is, kan hij beter eten dan werken  ienlaaje (Oirlo), schransen: sxrānsə (Oirlo), spaden: spaaje (Oirlo), vreten: vraete (Oirlo) flink eten || het nuttigen van voedsel || schransen || veel eten naar binnen werken III-2-3
schrede pas: pas vur pas (Oirlo), schrede: schrej (Oirlo) Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] || schrede [SGV (1914)] III-1-2
schreeuwen schreeuwen: schreiwen (Oirlo), skrijsen: schriese (Oirlo) luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] || schreeuwen [SGV (1914)] III-3-1
schrijftafel, bureau schrijftafel: schriēftoffel (Oirlo) bureau III-2-1