18679 |
schoudermanteltje |
pelerine (<fr.):
pellerien (L216p Oirlo)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29984 |
schraag |
schraag:
sxrāx (L216p Oirlo)
|
Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.]
II-12
|
31546 |
schraapstaal |
schraapstaal:
sxrapstǭl (L216p Oirlo)
|
Klein, stalen blad, drie- of vierhoekig van vorm en met scherpe kanten, dat dient om hout glad te maken. Het schraapstaal wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de buitenkant van het vat glad mee af. Zie ook het lemma ɛde buitenwand gladschavenɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N E, 45a; N G, 12; N 53, 151a; A 32, 3b; monogr.]
II-12
|
18133 |
schram |
krats:
krats (L216p Oirlo),
schram:
schraom (L216p Oirlo),
schreum (L216p Oirlo),
schroam (L216p Oirlo)
|
schram [SGV (1914)] || Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] || schrammen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
kretsje:
kretske (L216p Oirlo),
schrammen:
schreume (L216p Oirlo),
schrammetje:
schrömke (L216p Oirlo)
|
schrammen (ww) [SGV (1914)] || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30259 |
schranklatten |
kruislatten:
kryslatǝ (L216p Oirlo)
|
Dwarslatten die overhoeks op stijl en bovendorpel van het kozijn gespijkerd worden om te voorkomen dat het tijdens het vervoer uit de haakse stand zakt. De schranklatten worden verwijderd nadat het kozijn in de muur is ingemetseld. [N 55, 17a-b; monogr.]
II-9
|
20789 |
schransen |
inladen:
As t már vur niks is, han hij beter ienlaaje as óplaaje: als het maar gratis is, kan hij beter eten dan werken
ienlaaje (L216p Oirlo),
schransen:
sxrānsə (L216p Oirlo),
spaden:
spaaje (L216p Oirlo),
vreten:
vraete (L216p Oirlo)
|
flink eten || het nuttigen van voedsel || schransen || veel eten naar binnen werken
III-2-3
|
17947 |
schrede |
pas:
pas vur pas (L216p Oirlo),
schrede:
schrej (L216p Oirlo)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] || schrede [SGV (1914)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
schreeuwen:
schreiwen (L216p Oirlo),
skrijsen:
schriese (L216p Oirlo)
|
luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] || schreeuwen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19728 |
schrijftafel, bureau |
schrijftafel:
schriēftoffel (L216p Oirlo)
|
bureau
III-2-1
|