19672 |
aanrecht |
aanrecht:
ennen ánrecht bestöt uut \'n ánrechtblad, ennen ánrechtstieën en ennen ánrechtkâst
ánraech(t) (L216p Oirlo)
|
aanrecht
III-2-1
|
21872 |
aanrekenen |
berekenen:
beraekene (L216p Oirlo),
in rekening brengen:
ien raekening brenge (L216p Oirlo)
|
betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18887 |
aanstaan |
bevallen:
bevalle (L216p Oirlo),
gaden:
gaaien (L216p Oirlo)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] || bevallen, naar de zin zijn
III-1-4
|
34148 |
aanstieren |
aanstieren:
ánstīrǝ (L216p Oirlo)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
23968 |
aanstoot |
aanstoot:
anstoët (L216p Oirlo)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18970 |
aanstoot geven |
zich niet gedragen:
de wet zich nie te gedrage (L216p Oirlo),
zich niet weten te houden:
de wet zich nie te halde (L216p Oirlo)
|
mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19223 |
aanvangen, beginnen |
aanvangen:
ánvánge (L216p Oirlo),
beginnen:
beginne (L216p Oirlo)
|
aanvangen, beginnen || beginnen
III-1-4
|
24977 |
aanwezigheid |
daar zijn:
daorzien (L216p Oirlo)
|
de aanwezigheid, het aanwezig zijn [antwoord] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18813 |
aanwijzen |
aanwijzen:
ân-wieze (L216p Oirlo),
wijzen:
wieze (L216p Oirlo)
|
arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24573 |
aar van de lisdodde |
trommelslager:
trômmelslaeger (L216p Oirlo)
|
aar vd grote lisdodde (kolf, toorts, fakkel). [N 92 (1982)]
III-4-3
|