28963 |
vademen |
door de naald doen:
dø̜r dǝ nǭlt dun (L216p Oirlo),
vamen:
vē̜mǝ (L216p Oirlo)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
ons vader:
òs vader (L216p Oirlo),
òz’ vader (L216p Oirlo),
onze vader:
òzze vader (L216p Oirlo),
oude:
âlde (L216p Oirlo),
oudeheer:
âldenhieër (L216p Oirlo),
vad:
vaat (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
vát (L216p Oirlo),
vader:
vaader (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
vader (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
soms
vajer (L216p Oirlo)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader (minderwaardig) || vader (onze -) || vader (oude heer) || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
kruier:
enne kruujer (L216p Oirlo),
schooier:
enne schoier (L216p Oirlo)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
fagevuur (L216p Oirlo),
vagevuur (L216p Oirlo)
|
Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)] || vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
19454 |
vak van een kast |
in de kast:
ien de kâst (L216p Oirlo)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
rolgordijn:
rolgerdien (L216p Oirlo),
valgordijn:
valgerdien (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
vallen (L216p Oirlo)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
valsch (L216p Oirlo)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22333 |
vals spel |
oneerlijk spel:
onierlijk spel (L216p Oirlo)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)] || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|