23943 |
vrijdagskost |
vrijdagskost:
vrijdagskôst (L216p Oirlo)
|
Het vleesloze eten, een vleesloze maaltijd op een onthoudings-dag ("vrijdagskost"). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20316 |
vrijgezel |
oude viool:
âlde fioeël (L216p Oirlo),
vrijgezel:
vreejgezél (L216p Oirlo),
vrijgezel (L216p Oirlo)
|
oude vrijster || vrijgezel || vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wiesvròw (L216p Oirlo)
|
vroedvrouw, baker
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
dörstə mis (L216p Oirlo),
vroegmis:
vroegmis (L216p Oirlo)
|
De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
19342 |
vrolijk |
blij:
bliej zien (L216p Oirlo)
|
een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrou (L216p Oirlo),
vruu (L216p Oirlo),
weitte gej, wie dat vrouw was (L216p Oirlo)
|
vrouw [RND], [RND] || wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrouw (L216p Oirlo),
vrow (L216p Oirlo),
vrouwlie:
vrow-lie(den)
vrollie (L216p Oirlo),
vrouwmens:
vrowmeens (L216p Oirlo),
vrouwvolk:
vrowvolk (L216p Oirlo),
wijf:
wief (L216p Oirlo),
wijfje:
wiēfke (L216p Oirlo)
|
vrouw || vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)] || vrouw; koosnaam || vrouwen || vrouwen (mv.) || vrouwspersoon
III-2-2
|
17714 |
vrouwelijk geslachtsdeel |
kut:
Gemeen
kut (L216p Oirlo),
pruim:
Schertsend
proem (L216p Oirlo),
spleet:
spleet (L216p Oirlo)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
germ (L216p Oirlo),
gē̜rm (L216p Oirlo)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
ou:
ōu̯ (L216p Oirlo)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|