23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witte donderdag (L216p Oirlo)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitkaas:
Syst. WBD
fluit-kīējes (L216p Oirlo)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
knipmuts:
knipmuts (L216p Oirlo),
muts:
muts (L216p Oirlo),
poffermuts:
pôffermuts (L216p Oirlo)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
knipmuts:
knipmuts (L216p Oirlo)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
witte kappes:
wittekáppes (L216p Oirlo)
|
witte kool
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstart (L216p Oirlo),
kwikstárt (L216p Oirlo)
|
kwikstaart [SGV (1914)]
III-4-1
|
18656 |
witte muts met linten |
toer:
toer (L216p Oirlo)
|
muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
boertoer:
boertoer (L216p Oirlo),
witte muts met lint:
witte muts met lint (L216p Oirlo)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24642 |
witte narcis |
paasbloem:
paos-bloem (L216p Oirlo),
pinksterbloem:
pinkster-bloem (L216p Oirlo)
|
Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
koopweg:
koeëpweg (L216p Oirlo),
mik:
Dikke mik zien: voor elkaar zijn Ge kent n gaet án uure sik. Ennen bekker ánziene mik. Ennen bo‰r án de stroont en ennen áffekaot án de moond
mik (L216p Oirlo),
stoet:
stoet (L216p Oirlo),
weg:
Ge kunt mit n wegske ovver n weegske loeëpe, már aeverzógo‰d mit wegge ovver weeg: je kunt met een broodje over een weggetje lopen, maar evenzogoed met broden over wegen As ge broeëd het, mótte örges ânders genne weg gón zËke: als je het goed hebt moet je niet iets anders gaan zoeken
weg (L216p Oirlo),
Syst. WBD weg = wittebrood
weg (L216p Oirlo),
weiteweg:
weite weig (L216p Oirlo)
|
(witte)brood || eigengebakken wit brood zonder vorm || Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || witte brood gekocht bij de bakker || wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|