30709 |
witten |
kalken:
kãlkǝ (L216p Oirlo)
|
Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.]
II-9
|
18867 |
woede |
gift:
gif (L216p Oirlo),
kwaad:
kwaod (L216p Oirlo),
razend:
raozend (L216p Oirlo)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)] || razend, woedend
III-1-4
|
21873 |
woeker |
woekerij:
woekerij (L216p Oirlo)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goensdag (L216p Oirlo),
Goensdag (L216p Oirlo),
woensdag:
woensdag (L216p Oirlo)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
lomp doen:
lômp dôên (L216p Oirlo)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21131 |
woest, wild rijden |
jagen:
jage (L216p Oirlo)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24697 |
wollegras |
wollegras:
wollegras (L216p Oirlo)
|
Wollegras (eriophorum 20 tot 60 cm grote plant. De plant is dicht zodevormig, naar de top driekantig; aartjes 3-5; de vruchten hebben een lange, witte, wollige pluis. Bloeitijd in april en mei. Algemeen (veenvlok, pluisje, lok, vlok). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18132 |
wonde |
wonde:
wônd (L216p Oirlo)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23337 |
wonder |
wonder:
wonder (L216p Oirlo)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
23919 |
wonderdoener |
wonderdoener:
wônderdoener (L216p Oirlo)
|
Een wonderdoener. [N 96D (1989)]
III-3-3
|