20066 |
zonnebloem |
zonnebloem:
zônnebloem (L216p Oirlo)
|
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
20068 |
zonnebloempit |
zonnekeern:
zònnekaer (L216p Oirlo)
|
zonnepit
III-2-1
|
24756 |
zonnedauw |
vliegenvanger:
vlīēge vanger (L216p Oirlo),
zonnekammetje:
zônnekempke (L216p Oirlo)
|
Ronde zonnedauw (drosera rotundifolia 5 tot 25 cm. Het is een insektenetend plantje; de blaadjes groeien in een rozet, zijn rond, met talrijke rode klierharen met kleverige knopjes (voor het vangen van insekten) en tevens lang gesteeld. De bloemen zijn [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25213 |
zonx |
blik:
Vb. wat stöt dn bliek wer hoeëg vandaag! (wat is het vandaag weer heet!).
bliek (L216p Oirlo)
|
zon
III-4-4
|
18342 |
zool van een schoen |
binnenzool:
[=soorten zolen]
binnenzool (L216p Oirlo),
binnezool (L216p Oirlo),
zool:
zool (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32455 |
zoolbeslag |
zool:
zōl (L216p Oirlo)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
28991 |
zoom |
zoom:
zø̄m (L216p Oirlo)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
jongen:
jonge (L216p Oirlo),
zoon:
zoun (L216p Oirlo),
zōēən (L216p Oirlo)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19233 |
zorgen voor |
zorg hebben:
zörg hebbe vur iets (L216p Oirlo),
zorgen voor:
zörge vur (L216p Oirlo)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)] || zorgen, zorg dragen voor, letten op
III-1-4
|
20826 |
zout |
zout:
zāālt (L216p Oirlo),
zālt (L216p Oirlo)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|